Terug

Plasproblemen

Patiëntfolder

De urinewegen

De urinewegen

Je urinewegen zorgen ervoor dat je kunt plassen. Ze bestaan, van boven naar beneden, uit:

  • Nieren
  • Urineleiders
  • Blaas
  • Urinebuis

Nieren uitklapper, klik om te openen

Een nier is ongeveer zo groot als je eigen vuist. Je hebt er twee. Ze zitten aan de achterkant in je buik. Links en rechts van je wervelkolom. Als je je handen in je zij zet, met je duimen naar voren, zitten jouw nieren bij je vingers.

Nieren zijn een soort zeefjes die je bloed schoonmaken. Ze halen de stoffen die je niet nodig hebt uit je bloed. Dat zijn afvalstoffen. Je hebt ook altijd meer vocht in je lichaam dan je nodig hebt. Je nieren zorgen er voor dat het teveel aan vocht èn de afvalstoffen naar je blaas gaan. Dat is je plas. Een ander woord voor plas is urine.

Urineleiders (ureteren) uitklapper, klik om te openen

Dat zijn de verbindingen tussen je nieren en je blaas. Je hebt dus twee urineleiders. Eén vanuit je linkernier en één vanuit je rechternier.

Blaas uitklapper, klik om te openen

Je blaas zit onder in je buik en heeft twee taken:

  • Plas bewaren
  • Plas uit je lichaam laten gaan, plassen.

Urinebuis (urethra) uitklapper, klik om te openen

Dat is de verbinding tussen je blaas en je plasgaatje. Je plas gaat dus via de urinebuis naar buiten.

Om te begrijpen hoe een blaas werkt, kun je een ballon gebruiken. Die lijkt namelijk op een blaas. Als je de ballon op zijn kop houdt, met het tuitje naar beneden, lijkt het net een echte blaas. Als je er een beetje water in doet, kun je het plassen nadoen.

Hoe weet je dat je blaas vol is? uitklapper, klik om te openen

Als er een beetje plas in je blaas zit, gaat er een seintje naar je hoofd. Dat gaat via je ruggenmerg. Hierin zitten een soort draden. De dokter noemt dat “zenuwbanen”.

Ze lijken op internetdraden. Internetdraden geven allerlei berichten door naar je computer. Deze zenuwbanen werken net als de internetdraden en geven seintjes van je blaas door aan je hersenen. Een gedeelte van je hersenen is een soort plascomputer die deze seintjes ontvangt, namelijk: “Er zit plas in mijn blaas”.

Jij kunt via “de plascomputer” twee seintjes teruggeven:

  • Er zit genoeg plas in mijn blaas, dus ik ga plassen óf
  • Er zit nog niet genoeg plas in, ik hou het nog even op.

Hoe kun je je plas ophouden? uitklapper, klik om te openen

Als je besluit het nog even op te houden, dan komt er meer plas in je blaas, want je nieren werken altijd door. Als je voelt dat je blaas echt vol is (de seintjes worden steeds sterker), ga je plassen. Onder in je blaas zitten je sluitspieren. We noemen het ook wel “de rem” van je blaas.

Je sluitspieren zijn een soort deurtjes. Ze zorgen ervoor dat je plas niet zomaar in je broek loopt. De sluitspieren gaan pas open op het moment dat je gaat plassen. Je blaas knijpt de plas eruit. Je hoeft zelf niet mee te drukken of te persen als je plast. Je blaas kan dat zelf.

Soms moet je zo nodig plassen, dat je het bijna niet meer kunt ophouden. Dan heb je gelukkig nog hulpspieren, dat zijn je bekkenbodemspieren. Je zou deze spieren de noodrem kunnen noemen. Deze spieren gebruik je alleen in noodgevallen!

Wat is een blaasprobleem?

Zindelijk worden gaat meestal vanzelf. Op een gegeven moment leer je om op het toilet te plassen en te poepen. Maar soms gaat het anders. Sommige kinderen van 5 jaar of ouder hebben nog regelmatig een natte broek, ze hebben vaak een blaasontsteking of ze hebben moeite met plassen. Misschien is er dan iets meer aan de hand.

Verschillende blaasproblemen

Soms werkt je blaas niet zoals het moet. Als je blaas niet goed werkt, krijg je klachten. Die kunnen heel verschillend zijn:

  • Je kunt je plas niet goed ophouden. Dat heet incontinentie. Je hebt dan overdag vaak een natte broek.
  • Je hebt moeite om op de goede manier te plassen, maar je hebt overdag geen natte broek

Blaasproblemen: nat of niet nat? 

Als je blaasproblemen hebt, gaat het plassen dus niet zoals bij anderen. Sommige kinderen hebben vaak een natte broek. Andere kinderen zijn juist wel droog, maar plassen toch niet op de goede manier. Daardoor krijg je last van blaasontstekingen of gaat het poepen moeilijk. Het is dus niet zo dat alle kinderen met een blaasprobleem incontinent zijn.

Op deze website leggen we uit welke soort blaasproblemen er zijn en wat de oorzaak is. De dokter bespreekt wat bij jou waarschijnlijk de oorzaak is.

Blaasproblemen kunnen op drie manieren ontstaan:

  • Anatomisch (heeft te maken met de bouw van je lichaam): Je bent geboren met een afwijking aan je blaas, je plasbuis of je sluitspier.
  • Neurologisch (heeft te maken met de zenuwbanen in je lichaam) Er gaat iets mis bij de berichtjes die het zenuwstelsel naar je blaas en naar je sluitspier stuurt.
  • Functioneel (heeft te maken met de manier waarop je lichaam werkt) Je gebruikt jouw blaasspieren, sluitspieren of bekkenbodemspieren op de verkeerde manier of ze werken niet goed samen.

We geven uitleg over functionele blaasproblemen. Dat komt het meeste voor. Door een training kunnen we het probleem vaak samen oplossen.

Kinderen waarbij het blaasprobleem een anatomische of een neurologische oorzaak heeft, gaan naar de kinderuroloog voor verdere behandeling. Daar gaan we in dit hoofdstuk niet verder op in.

De oorzaken van functionele blaasproblemen

De meest voorkomende oorzaken van functionele blaasproblemen zijn:

  • een overactieve blaas Je hebt dan heel vaak het gevoel dat je moet plassen 
  • dysfunctional voiding Je plast dan op een verkeerde manier, bijvoorbeeld doordat je mee perst als je plast.
  • hypo-actieve blaas Een ‘luie blaas’. Je voelt dan niet goed wanneer je moet plassen
  • Uitstel-incontinentie Je vergeet om op tijd naar het toilet te gaan

Een overactieve blaas uitklapper, klik om te openen

Als je een overactieve blaas hebt, heb je heel vaak het gevoel dat je moet plassen. Het lijkt dan echt alsof je blaas vol is.

Er kunnen twee dingen gebeuren:

  • Je vindt het moeilijk om je plas op te houden en daardoor komt er soms vanzelf een beetje plas naar buiten.
  • Het lukt je wel om op tijd op tijd naar het toilet te gaan. Daardoor heb je geen natte broek. Je spant steeds heel goed je bekkenbodemspieren aan om je plas op te houden.

Het is erg lastig voor je dat je zo vaak naar het toilet moet. Je moet steeds heel goed opletten of er een toilet in de buurt is.

Wat gebeurt er bij een overactieve blaas? uitklapper, klik om te openen

  • Je moet vaak plassen
    Je gaat heel vaak naar het toilet en plast dan steeds kleine beetjes. Je moet soms wel meer dan vijftien keer per dag. Een uur (of zelfs eerder) nadat je geplast hebt, heb je het gevoel dat je alweer heel erg moet. Je moet vaak je best doen om je plas op te houden tot je bij het toilet bent. Soms ben je te laat en is je broek nat. Je blaas is heel actief. Als er een beetje plas in zit, gaat je blaas krampen en heb je het gevoel dat je moet plassen.
  • Je gebruikt trucjes om je plas op te houden
    Omdat het ophouden van je plas met je sluitspier niet altijd lukt, gebruik je allerlei trucjes. Je gaat bijvoorbeeld met één hak tussen je billen zitten of je kruist je benen. Zo probeer je je plas toch op te houden.
    Als je plast, gaat dat wel op de goede manier. Meestal plas je je blaas ook helemaal leeg, maar soms blijft er nog wat urine achter. Dat komt omdat de sluitspier alweer dichtgaat voordat je blaas leeg is.
  • Je hebt last van urineweginfecties: dat is een verzamelnaam voor een ontsteking van je blaas, urineleiders, urinebuis of nierbekken. Meestal komt dat door een bacterie of een virus.
  • Je kunt een gespierde blaaswand krijgen

Als je gewend bent om te persen tijdens het plassen, bijvoorbeeld doordat er een vernauwing in de plasbuis zit, wordt je blaaswand heel gespierd. Net als een spierbal! In een gespierde blaaswand zit minder rek. Denk maar eens aan het verschil tussen een tennisbal of een ballon. Omdat de blaaswand dik en stug is, is het moeilijk om je plas op te houden. Als je moet, dan moet je ook meteen!

Dysfunctional voiding uitklapper, klik om te openen

Sommige kinderen plassen niet op de goede manier. Dat noemen we: dysfunctional voiding. Dat is een Engels woord.

Het bestaat uit twee delen:

  • dysfunctional betekent: niet goed werkend
  • voiding betekent: plassen

Verkeerd plasgedrag ontstaat doordat je gewend bent om steeds je bekkenbodemspieren heel strak aan te spannen. Bijvoorbeeld, omdat je je plas of poep op wilt houden. Soms verlies je per ongeluk toch wat plas en is je broek nat. Bij andere kinderen lukt het wel om droog te blijven. Je stelt het plassen vaak te lang uit.

Daardoor span je je bekkenbodemspieren steeds aan. Als je moet plassen, lukt het niet meer om goed te ontspannen. Je spieren zijn gewend om steeds aan te spannen! Daardoor leer je jezelf om op de verkeerde manier te plassen. Je voelt het ook minder goed als je moet plassen. Jouw blaasspier wordt daardoor lui en minder krachtig. Je plast niet met een flinke straal, maar met kleine beetjes tegelijk. De urine komt er beetje bij beetje uit, daardoor blijft er wat urine achter in je blaas. Je hebt dan een grote kans op urineweginfecties.

Wat gebeurt er bij dysfunctional voiding? uitklapper, klik om te openen

  • De blaasspier en de sluitspier werken niet zo goed samen.
    Als je goed plast, trekt de blaasspier samen en tegelijkertijd ontspant je sluitspier. Daardoor wordt je blaas in één keer met een flinke straal leeg gemaakt. Bij dysfunctional voiding ontspan je je sluitspier niet helemaal. Je blaasspier trekt wel samen, maar tegelijkertijd span je je bekkenbodemspieren en druk je de sluitspier dicht. Je kunt het vergelijken met gas geven in de auto, terwijl je tegelijkertijd de rem hebt ingetrapt!
  • Je perst tijdens het plassen
    Bij dysfunctional voiding zijn de bekkenbodemspieren en de sluitspier tijdens het plassen niet slap en ontspannen. De blaasspier is dan niet sterk genoeg om de blaas leeg te plassen. Veel kinderen gebruiken dan hun buikspieren als hulpmiddel om de blaas leeg te duwen. Meestal komt de plas dan in scheutjes. Je blaas raakt dan niet helemaal leeg. Er blijft wat plas achter.
  • Je voelt niet goed wanneer je moet plassen
    Je bent er gewend aan geraakt om de bekkenbodemspieren en daardoor je sluitspier de hele tijd dicht te knijpen. De deurtjes blijven steeds dicht. Niet alleen als je aandrang hebben (als je moet plassen), maar ook tussendoor. Daardoor kan je je plas heel lang op houden. Je hebt jezelf geleerd om niet te reageren op seintjes van de blaas. Op den duur herken je niet meer wanneer je moet plassen. Je wacht net zolang totdat je blaas veel te vol zit. Soms verlies je dan per ongeluk toch urine en is je broek nat. Soms lukt het om op te houden, maar dan lukt het op het toilet niet goed om je bekkenbodemspieren te ontspannen. Daardoor is plassen moeilijk en raakt je blaas niet helemaal leeg.
  • Je hebt last van urineweginfecties
    Als je je blaas niet goed leeg plast, kun je een urineweginfectie krijgen.
  • Je hebt last van obstipatie (verstopping)
    Als je last hebt van obstipatie, is het moeilijk om te poepen. Vaak span je dan je bekkenbodemspieren teveel aan. Daardoor kun je vaak ook niet goed plassen. De spieren houden het tegen. Maar andersom kan ook: soms krijg je juist obstipatie, omdat je niet goed plast! Je plast niet goed leeg en poept niet goed leeg. Daardoor krijg je soms ook wat poep in je broek. Als je darmen vol met poep blijven zitten, voel je nog minder goed wanneer je moet plassen.

Hypoactieve blaas uitklapper, klik om te openen

Als je lang op de verkeerde manier plast, krijg je een ‘niet actieve blaas’. Een ander woord daarvoor is hypo-actieve blaas (hypo betekent laag) of een ‘luie blaas’. De problemen zijn eigenlijk hetzelfde als bij dysfunctional voiding, alleen wat heftiger.

Wat gebeurt er bij een hypo-actieve blaas? uitklapper, klik om te openen

Meestal herken je de seintjes van je blaas helemaal niet meer. Je weet dus niet wanneer je aandrang hebt. Vaak moet iemand anders tegen je zeggen dat je naar de wc moet. Het is dan moeilijk om te plassen, zelfs als je blaas vol is. Om te plassen pers je met je buik mee. Net alsof je moet poepen. Het duurt dan nog best lang voordat je hele blaas leeg is. Doordat je steeds je plas ophoudt, word je sluitspier moe. Die span je steeds maar aan! Daardoor verlies je vaak overdag, maar ook ’s nachts een beetje urine.

Er is ook meer kans dat je een urineweginfectie krijgt. Als je je blaas niet goed leeg plast, blijft er een urine achter in je blaas. De kans op een infectie is dan groter.

In het begin van de map stonden de drie meest voorkomende oorzaken van functionele incontinentie. Daardoor krijg je verschillende problemen.

Uitstel-incontinentie uitklapper, klik om te openen

Sommige kinderen zijn af en toe nat, terwijl lichamelijk alles normaal werkt. Ze kunnen goed plassen, voelen aandrang, maar toch plassen ze soms in hun broek. We noemen dit incontinentie door uitstellen.

Wat gebeurt er bij incontinentie door uitstellen? uitklapper, klik om te openen

  • Je neemt niet de tijd om te gaan plassen
    Je reageert niet op tijd op de seintjes van je blaas, je gaat niet zo vaak uit jezelf naar het toilet en je neemt te weinig tijd om naar het toilet te gaan. Soms doe je dan ineens een hele plas in je broek. Misschien ben je eerst wel gewoon zindelijk geweest en kreeg je pas later klachten. Maar het kan ook best zijn dat het bij jou nog nooit gelukt is om een paar weken achter elkaar geen plasongelukjes te hebben.
  • Je bent te druk om te op de seintjes van de blaas te letten
    Sommige kinderen zijn te druk met anderen dingen en voelen niet goed dat ze moeten plassen, hierdoor zijn ze vaak net te laat bij de wc. Je bent zo druk bezig met spelen, schoolwerk, gamen of televisie kijken dat je niet in de gaten hebt dat je blaas vol is. Soms verlies je dan per ongeluk toch urine en is je broek nat. Bij ongeveer de helft van de kinderen die deze vorm van incontinentie hebben, is er iets meer aan de hand. Je hebt dan vaak ook andere plasproblemen, zoals bedplassen en broekpoepen. Meestal ben je ook wat drukker dan andere kinderen. Daardoor ben je snel afgeleid en kun je je moeilijk concentreren. Je hebt op school bijvoorbeeld moeite om opdrachtjes af te maken en thuis ben je met veel dingen tegelijk bezig. Het is voor jou moeilijk om stil te zitten. Volwassenen zeggen tegen jou vaak: “eerst denken, dan pas doen”

Andere vormen van functionele incontinentie

Er zijn nog drie vormen van functionele incontentie, maar die komen veel minder vaak voor:

  • Stressincontinentie
  • Giggle-incontinentie
  • Vaginale reflux (alleen bij meisjes)

Stressincontinentie uitklapper, klik om te openen

Stressincontinentie komt maar bij erg weinig kinderen voor. Het betekent niet dat je gestresst bent. Stress is het engelse woord voor ‘druk’. Als de druk in je buik plotseling toeneemt (zoals bij hoesten, niezen, persen, springen, plotselinge bewegingen en sporten) verlies je steeds een klein beetje plas.

Giggle-incontinentie uitklapper, klik om te openen

Sommige kinderen plassen alleen in hun broek als ze lachen of giegelen. Giggle betekent in het engels ‘giechelen’. Het is lastig om deze vorm van incontinentie te behandelen. Soms helpen medicijnen, maar soms helpen oefeningen om je bekkenbodemspieren sterker te maken. Een fysiotherapeut kan je leren hoe je bekkenbodemspieren moet trainen en sterker kan maken. Je leert dan hoe op de goede manier je plas kan houden als je (plotseling) moet lachen.

Vaginale Reflux uitklapper, klik om te openen

Bij deze vorm van incontinentie verliezen meisjes binnen ongeveer 10 minuten na het plassen nog een beetje urine. Deze urine komt dan niet uit de plasbuis, maar uit de vagina.

Bij meisjes die last hebben van vaginale reflux gaan de schaamlippen tijdens het plassen niet voldoende uit elkaar. Daardoor kan er wat urine vanuit de plasbuis in de vagina stromen. Als je dan opstaat na het plassen, loopt de urine via de vagina alsnog naar buiten, en krijg je een natte onderbroek.

Dit kan veroorzaakt worden doordat je je benen dicht tegen elkaar houdt tijdens het plassen. Dat doe je bijvoorbeeld omdat je niet goed op de WC kan zitten, je benen komen niet goed op de grond, of de bril is te groot waardoor je te weinig steun hebt. Ook komt het voor bij meisjes met overgewicht.

De behandeling van blaasproblemen

Er zijn verschillende manieren om blaasproblemen op te lossen. De uroloog bespreekt samen met de  urotherapeute welke behandeling voor jou het beste is. Vaak is een combinatie van verschillende behandelingen nodig. Je krijgt dan bijvoorbeeld medicijnen in combinatie met een training.

Medicijnen

Als je veel last hebt van blaasontstekingen, is het belangrijk om eerst de ontsteking te behandelen. De dokter schrijft dan medicijnen (antibiotica) voor. Soms krijg je een lage dosis antibiotica. Die mag je langere tijd achter elkaar gebruiken. Dat heet een onderhoudsdosering. Daarmee voorkom je dat je steeds weer een blaasontsteking krijgt.

Soms moet je blaas tot rust komen. Daar zijn ook medicijnen voor, bijvoorbeeld Dridase® of Detrusitol®. Deze medicijnen zorgen ervoor dat je blaas niet kramperig (of overactief) is. Het helpt meestal niet goed genoeg als je alleen medicijnen slikt. De klachten worden meestal wel minder, maar je moet ook iets aan de oorzaak van de klachten doen. Voor veel kinderen helpt een blaastraining.

Blaastraining

Tijdens de blaastraining leer je om zelf te herkennen wanneer je moet plassen. Je leert om seintjes van je blaas te herkennen en daarop te reageren. Ook leer je hoe je je sluitspier kunt ontspannen tijdens het plassen.

Tijdens de training leer je:

  • wanneer je moet gaan plassen
  • hoe vaak je moet plassen
  • hoe je moet plassen

De blaastraining is eigenlijk een soort wedstrijd. Lukt het je om met behulp van de spelregels van jouw  blaasprobleem af te komen? Bedenk wel dat bij deze wedstrijd iedereen zijn eigen spelregels heeft. Het hangt ervan af welk blaasprobleem je hebt.

In het begin is het best lastig of vervelend om steeds met plassen of droge broeken bezig te zijn. Dat ben je niet gewend. Tijdens de training leer je om goed op te letten. Op een gegeven moment merk je dat het nieuwe plasgedrag een gewoonte wordt. Dat gaat niet vanzelf tijdens de training moet je daar goed aan werken! Een blaasprobleem is pas opgelost als je je blaas goed onder controle hebt en je je blaas goed leeg kunt plassen.

Trainingsmogelijkheden

De urotherapeute begeleidt kinderen met blaasproblemen. Dat gebeurt via een blaastraining. Een blaastraining kan poliklinisch (vanuit huis) of klinisch (in het ziekenhuis) gegeven worden. Na een uitgebreid gesprek bekijkt de urotherapeute welke training voor jou het meest geschikt is.

Poliklinische training: thuis trainen uitklapper, klik om te openen

De meeste kinderen vinden thuis trainen het fijnst. Meestal proberen we dit ook eerst.
Als je thuis gaat trainen gaat dat zo:

  • Je komt bij de urotherapeute op het spreekuur. Daar krijg je uitleg over de blaas.
  • De urotherapeute bespreekt met jou en je ouders wat er niet goed gaat met plassen.
  • Je krijgt dan trainingsopdrachten mee naar huis. Je krijgt een lijst mee waarop je iedere dag zelf noteert hoe vaak je plast. Zo nodig noteer je ook of je nat of droog bent gebleven.
  • Tijdens de poliklinische training krijg je begeleiding van de urotherapeute. Dat gaat via de telefoon. Je hebt regelmatig een belafspraak.
  • Na twee tot drie maanden kom je terug op de polikliniek in het Wilhelmina Kinderziekenhuis. Als het goed gaat, kan de training afgebouwd worden. Als het nog niet goed gaat, bespreken we of het beter is om te komen trainen in het ziekenhuis.

Klinische training: de plasklas uitklapper, klik om te openen

Tijdens de ‘Plasklas’ train je in groepjes van twee. Meisjes bij elkaar en jongens bij elkaar. Je traint samen met iemand van ongeveer dezelfde leeftijd. Je wordt voor tien dagen opgenomen op afdeling Schildpad. In het weekend mag je naar huis. 

De blaastraining is niet voor alle kinderen precies hetzelfde. Dat hangt weer van het soort blaasprobleem af. Het hangt ervan af of je nat of droog bent, of je te vaak plast of juist te weinig. De urotherapeute stemt het programma af op jouw leeftijd en jouw blaasprobleem!

Iedereen speelt dus zijn eigen wedstrijd. Als je naar de plasklas komt, krijg je een speciale trainingsmap.

Resultaten van de blaastraining

Uit onderzoek is gebleken dat 68% van de kinderen die een blaastraining heeft gevolgd helemaal van hun klachten afkomt. Dus: als je uit gaat van 100 kinderen, lukt de training bij 68 kinderen. Bij 12 kinderen verminderen de klachten voor een groot gedeelte.

De training heeft meestal snel resultaat, maar vraagt veel van jouw inzet, motivatie en doorzettingsvermogen. De steun van andere leden uit jouw gezin is erg belangrijk. Jij, maar ook je ouders, mogen altijd contact opnemen met de urotherapeute.

Wat kun je thuis al doen? Tips om goed te plassen

Goed plassen is belangrijk. Je blaas moet in één keer leeg zijn. Sommige kinderen spannen de sluitspieren aan (‘duwen de deurtjes dicht’) tijdens het plassen, waardoor niet alle plas er uit komt.

Om goed te plassen, is het belangrijk dat je goed op het toilet zit:

  • Ga rustig en ontspannen op het toilet zitten. Zorg ervoor dat je bovenbenen horizontaal (recht) op de toiletbril rusten en dat je voeten op de grond of een bankje staan. Let er op dat je niet mee perst tijdens het plassen. Probeer je buik slap te houden. Dit lukt het beste als je zachtjes en rustig fluit, blaast of neuriët.
  • Als je je plas te lang ophoudt, is er meer kans dat je nat wordt of dat je je blaas niet meer goed leeg krijgt. Probeer zes tot zeven keer per dag te plassen. Dit lukt alleen als je ook genoeg drinkt. Drink minimaal zeven keer per dag een glas water of iets anders. 
  • Sommige kinderen krijgen medicijnen om gemakkelijker te kunnen poepen. Ga twee keer per dag na het eten vijf minuten op het toilet zitten om te proberen te poepen.

Urineweginfecties

  • Urineweginfectie
  • Blaasontsteking
  • Nierbekkenontsteking

Urineweginfectie

Een urineweginfectie is een verzamelnaam voor alle infecties die te maken hebben met de urinewegen. De urinewegen bestaan uit de blaas, de urineleiders, de urinebuis en de nieren. Een infectie van de urinewegen ontstaat meestal door een bacterie.

Je kunt een ontsteking krijgen in:

  • de lagere urinewegen (de blaas, de urinebuis of, bij jongens in de prostaat)
  • de hogere urinewegen (de urineleiders of de nieren)

Een blaasontsteking is een infectie van de lagere urinewegen. Bij een blaasontsteking is het slijmvlies aan de binnenkant van de blaas ontstoken. Als een blaasontsteking niet op tijd wordt behandeld, kan de ontsteking omhoog gaan naar de nieren. Dan heb je een nierbekkenontsteking.

Urineweginfecties komen regelmatig bij kinderen voor. Het is belangrijk om ze goed te behandelen. Van infecties van de hogere urinewegen (zoals nierbekkenontsteking) kun je blijvende nierschade krijgen. Dat is vooral een risico als je jonger bent dan 6 maanden.

Bij kinderen ontstaan urineweginfecties vaak door een afwijking in de urinewegen of door verkeerd plasgedrag. Dit kan meestal goed behandeld worden.

Blaasontsteking en nierbekkenontsteking zijn de meest voorkomende urineweginfecties.

Blaasontsteking

Een blaasontsteking ontstaat meestal door bacteriën uit de darmen. Vanuit de anus komen ze in de urinebuis terecht. Bij meisjes zit de urinebuis dichter bij de anus dan bij jongens. Meisjes hebben ook een kortere urinebuis dan jongens. Daardoor kunnen bacteriën bij meisjes makkelijker de blaas in komen dan bij jongens. Meisjes hebben daarom sneller last van een urineweginfectie dan jongens.

Oorzaken van een blaasontsteking

Een blaasontsteking kun je krijgen door:

  • te lang wachten om naar het toilet te gaan
  • een verkeerde plashouding. Hierdoor kun je niet goed uitplassen. Als de urine lang in je blaas blijft zitten, krijg je eerder een ontsteking. Dat gebeurt ook als je te lang je plas ophoudt. De urine is dan een soort kweekvijver voor de bacterie. 
  • te weinig drinken 
  • obstipatie (verstopping van je darmen)
  • verminderde weerstand. Bij verminderde weerstand kunnen bacteriën sneller de blaas inkomen. Rondom je plasgaatje en je billen zitten altijd veel bacteriën. Als ze in de blaas zijn, blijven ze leven. Er komen er zelfs steeds meer bij: ze vermenigvuldigen zich.

Veel mensen denken dat je van kou, tocht en toiletbrillen een blaasontsteking krijgt, maar dat klopt echt niet!

Het is best lastig om een blaasontsteking te herkennen. De kenmerken zijn niet altijd meteen duidelijk. Het verschilt ook bij baby’s en bij oudere kinderen.

Hoe herken je een blaasontsteking

Kenmerken van een blaasontsteking

Bij baby’s

• slecht drinken

• sloom, slaperig op momenten dat de baby normaal wakker is

• overgeven

• temperatuurverhoging

• prikkelbaarheid

Bij oudere kinderen

• je plast anders dan normaal, je moet bijvoorbeeld opeens vaak kleine beetjes plassen

• je hebt pijn of een branderig gevoel tijdens het plassen

• de urine is troebel van kleur en ruikt anders

• je bent snel geïrriteerd of uit je humeur

• je hebt een zeurende pijn onder in je buik

• je hebt geen eetlust of je moet overgeven

• je verliest ’s nachts urine, zelfs wanneer je al zindelijk was

• je verliest overdag urine

• je hebt temperatuurverhoging

Urine laten testen

Als je denkt dat je een blaasontsteking hebt, moet je de urine altijd laten testen bij de huisarts. Je moet dan wat urine in een schoon potje meenemen.

Je verzamelt de urine op de volgende manier:

1. Maak eerst je plasgaatje schoon met kraanwater. Bij meisjes: goed de schaamlippen schoonmaken. Bij jongens: de voorhuid een beetje naar achteren trekken.

2. Ga naar het toilet om te plassen. Laat het eerste scheutje urine in de wc lopen en houd daarna meteen het (schone) potje onder de urinestraal. Als het goed is, vang je dan de rest van je plas op in het potje. Dat heet midstroom urine.

3. Sluit het potje goed af en breng het naar de huisarts.

Voor ouders

Bij baby’s of peuters die nog niet zindelijk zijn, is opvangen van urine lastiger. Er zijn speciale opvangzakjes voor urine verkrijgbaar bij de apotheek.

1. Maak het plasgaatje van uw kind en de huid eromheen goed schoon met water (niet met babylotiondoekjes!).

2. Plak het plaszakje goed vast en controleer regelmatig of er al urine in het zakje zit.

3. Als u wat urine hebt opgevangen, doe het dan in een schoon potje.

Het is het beste als de urine binnen twee uur wordt onderzocht. Lukt dat niet, bewaar het dan in de koelkast.

Nierbekkenontsteking

Vanuit het nierbekken stroomt de urine via je urineleider naar de blaas. Bij een nierbekkenontsteking is de wand van het nierbekken ontstoken. Een nierbekkenontsteking kan in één of in allebei je nieren voorkomen. Het wordt veroorzaakt door bacteriën die via je plasbuis in de blaas komen. Vanuit je blaas stijgen ze verder op, via één of allebei je urineleiders tot in het nierbekken. Daar veroorzaken ze een ontsteking.

Oorzaken van een nierbekkenontsteking

Er zijn verschillende oorzaken van nierbekkenontsteking:

  • Reflux
    Een veel voorkomende aangeboren afwijking bij kinderen is reflux. Reflux betekent terugstroom. Als je reflux hebt, doet het sluitmechanisme tussen je blaas en je urineleider het niet goed. Normaal stroomt urine van boven naar beneden. Van je nieren naar je blaas. Bij reflux stroomt een deel van de urine weer naar boven, richting de nier. Dat kan nierschade veroorzaken. De kans op nierschade wordt nog groter als de urine is geïnfecteerd. Dat komt bij kinderen met reflux regelmatig voor.
  • Een niet opgemerkte of niet goed behandelde blaasontsteking
    Als je een blaasontsteking niet opmerkt of niet goed behandelt, kan de infectie opstijgen. Hij gaat dan van de lagere naar de hogere urinewegen. Er kan dan een nierbekkenontsteking ontstaan. Als de oorzaken niet behandeld worden, kan een nierbekkenontsteking steeds terugkomen. Daardoor ontstaat nierschade.

Hoe herken je een nierbekkenontsteking?

Bij een nierbekkenontsteking heb je pijn in één of aan allebei de kanten van je rug, net onder je ribben. Als je je handen in je zij zet, met de duimen naar achter, voel je je nieren. Als je een nierbekkenontsteking hebt, doet het meestal erg veel pijn als je hard met je duimen drukt of tikt. De pijn ontstaat binnen enkele uren tot één dag. Je hebt (hoge) koorts, soms met koude rillingen en soms moet je overgeven. Je hebt een nierbekkenontsteking als je een urineweginfectie hebt met koorts boven de 38,5°C.

Hoe voorkom je een urineweginfectie?

Een urineweginfectie is niet altijd te voorkomen. Toch kun je veel doen om de kans erop zo klein mogelijk te maken: 

• veel drinken

• ga altijd naar het toilet als je moet plassen.

• neem de tijd om je blaas helemaal leeg te plassen. Bacteriën kunnen zich dan niet in de blaas ophopen.

• Voor meisjes: veeg je billen altijd van voren naar achteren schoon. Zo veeg je bacteriën vanuit je billen niet in de richting van je plasbuis.

• Zorg dat je goed op het toilet zit. Je bovenbenen moeten horizontaal (recht) op de toiletbril rusten en je voeten moeten op de grond of een bankje staan.

• Niet persen tijdens het plassen.

Door deze regels goed op te volgen help je mee om een urineweginfectie voorkomen. Toch lukt het niet altijd en blijf je last houden van die vervelende blaasontstekingen. De dokter onderzoekt daarom altijd wat de oorzaak is van de ontsteking.

Antibiotica

• Als je een urineweg infectie hebt, krijg je via de dokter een antibiotica kuur.Maak de kuur helemaal af, ook als je klachten minder zijn of zelfs al verdwenen zijn. 

• Soms is het beter om voor langere tijd een lage dosis antibiotica te krijgen. Dat heet een onderhoudsdosering. Een onderhoudsdosering zorgt ervoor dat je geen nieuwe urineweginfectie meer krijgt.

• Omdat urineweginfecties kunnen leiden tot nierschade, onderzoekt de dokter altijd waardoor de ontsteking ontstaat.

Voor ouders

Soms zijn bij kinderen de symptomen van een urineweginfectie niet zo duidelijk. Koorts kan het enige verschijnsel zijn. Daarom is het belangrijk om bij onbegrepen koorts bij kinderen altijd de urine te laten onderzoeken!

Bij heel jonge kinderen of bij kinderen die erg ziek zijn (en hun medicijnen uitspugen), kan het nodig zijn om de antibiotica de eerste dagen per infuus te geven. Uw kind wordt dan opgenomen in het ziekenhuis. De dokter bespreekt met u hoe lang uw kind antibiotica via het infuus moet krijgen. 

Als uw kind al zelf naar het toilet gaat: stimuleer uw kind dan om op tijd te gaan plassen.

Contact uitklapper, klik om te openen

Als u een afspraak wilt maken op de polikliniek urologie hebt u een verwijzing nodig van uw huisarts of specialist.

Polikliniek Urologie

088 75 540 75

Maandag tot en met vrijdag van 08.30 tot 16.30 uur.

Bedankt voor uw reactie!

Heeft deze informatie u geholpen?
Graag horen we van u waarom niet, zodat we onze website kunnen verbeteren.

Contact

Afspraken

Praktisch

hetwkz.nl maakt gebruik van cookies

Deze website maakt gebruik van cookies Deze website toont video’s van o.a. YouTube. Dergelijke partijen plaatsen cookies (third party cookies). Als u deze cookies niet wilt kunt u dat hier aangeven. Wij plaatsen zelf ook cookies om onze site te verbeteren.

Lees meer over het cookiebeleid

Akkoord Nee, liever niet